IMWO: presentatie canon-enquête

Op donderdag 6 oktober heeft op het Instituut voor Maatschappijwetenschappelijk Onderzoek de presentatie plaatsgevonden van de resultaten van de canon-enquête, die medio dit jaar gehouden is in Nederland, Vlaanderen, Suriname en op de Nederlandstalige Caribische eilanden. Daar is op 7 oktober op de Literaire Pagina van de Ware Tijd al uitgebreid aandacht aan besteed. Een algemene inleiding werd gepresenteerd door Martijn Nicolaas, over het initiatief en de algemene uitkomsten.

Hier enkele citaten uit zijn speech.
‘Toch weer veel dode, witte mannen in nieuwe canon’, kopte het Nederlandse NRC Handelsblad afgelopen zaterdag. ‘Hoe word je als schrijver klassiek? Door geen vrouw te zijn’, schreef De Volkskrant. De Vlaamse krant De Morgen koos een andere titel: ‘Verplicht klassiekers lezen is een verrijking: nieuwe top 100 zwengelt debat over literaire canon aan’.
En dat is precies wat we wilden, anderhalf jaar geleden, toen ik met een aantal vertegenwoordigers van organisaties, die zich met Nederlandstalige letterkunde bezighouden, sprak over een activiteit rond de literaire canon. In de zomer van 2020 zat een van de commissieleden van de literaire canon vanuit Vlaams perspectief van de Vlaamse Koninklijke Academie voor
Taal en Letterkunde bij het radioprogramma De Taalstaat. Er was een nieuwe versie van hun lijst van 50 werken gepresenteerd. Een lijst met heel waardevolle literaire werken, maar allemaal van dode, witte mannen. Daar was al veel kritiek op maar de presentator Frits Spits vroeg waarom er eigenlijk geen gezamenlijke VlaamsNederlandse literaire canon bestond.

Als luisterende Taalunie-medewerker voelde ik mij een beetje aangesproken: De Taalunie stimuleert immers samenwerking tussen Nederland en Vlaanderen op talig en literair gebied. Maar, dacht ik meteen: met Vlaanderen en Nederland is het taalgebied niet compleet […].’ Hoeveel ‘klassieke’ werken telt de Nederlandstalige literatuur? Hoort iedereen zijn klassieken te kennen? Is
het noodzakelijk dat middelbare scholieren een lijst met de belangrijkste Nederlandstalige literaire teksten lezen? Kunnen we met een canon onze klassieken behoeden voor de vergetelheid? Welke rol speelt een Nederlandstalige literaire canon in onze geglobaliseerde samenleving? En de lastigste vragen: welke werken behoren dan tot die literaire canon? Of kunnen we beter spreken van literaire canons, meervoud dus?’

Usha Balesar, Opleidingscoördinator Nederlands van het Instituut voor de Opleiding van Leraren (IOL) sprak aan de hand van een PowerPointpresentatie over de belangrijkste vernieuwingen. Vergeleken met de vorige meeting in 2002, is er veel meer vraag naar genderbalans, dus meer vrouwelijke schrijfsters. Maar ook naar meer inclusiviteit, dus auteurs vanuit Suriname en de eilanden (maar ook Nederlands-Indië en Zuid-Afrika) binnen het aanbod van literatuur op de Nederlandse scholen.

Hilde Neus gaf het belang van een Surinaamse canon aan en benadrukte dat de maatschappelijke relevantie van literatuur hier veel sterker meespeelt in het beoordelen van literair werk, dan in Europa. Daar worden werken gecanoniseerd omdat ze van hoge kwaliteit zijn en lang als belangrijk en vernieuwend worden beschouwd. Opvallend is wel dat ook daar Multatuli van E. Douwes Dekker nog steeds op nummer 1 staat. Welke criteria gaat Suriname aanleggen om de canon vast te leggen en wie worden betrokken bij het keuzeproces? Voorop staat dat leesbevordering het belangrijkste doel moet zijn. Daarom zijn de vijf leesniveaus van professor Theo Witte (Universiteit van Groningen) belangrijk om in het onderwijs in te voeren: studenten bepalen hun eigen leesniveau (van 1 – beginnend lezer – tot 5 – gevorderde, academische lezer-) en lezen dan boeken die binnen dat niveau passen qua moeilijkheidsgraad en interessegebied. Dit levert meer passende leeslijsten op en dan vooral van Surinaams materiaal. Ook is het goed literatuur in te zetten bij burgerschapsonderwijs.

Jerry Dewnarain is ingegaan op de criteria waarmee werk beoordeeld wordt om in de canon terecht te komen en hoe het maatschappelijk middenveld daarbij betrokken is. Hij merkte op
dat de positie van de auteur (wel of niet bekend – denk aan presidentsdochter Cynthia Mc Leod –) de populariteit van het werk sterk kan beïnvloeden. Maar ook de toegankelijkheid van
teksten is evident; waar in Nederland men juist lekker moeilijk wil doen, pleit Dewnarain voor eenvoud van stijl en woordgebruik, waardoor literatuur toegankelijker wordt voor de gemiddelde Surinaamse lezer. Daar zit ook juist de angst van de ‘oudere witte mannen’ die de canonenquête hebben ingevuld; dat keuze voor literatuur uit de West de uitgangspunten voor het opnemen in de canon zullen vertroebelen: kwaliteit moet voor hen steeds op de eerste plaats komen. Dewnarain constateert dat bij de jongens het lezen van Helman en De Kom terrein wint.

Tessa Leuwsha gaf een korte toelichting op het belang van ‘Wij slaven van Suriname’ van Anton de Kom. In Nederland is deze Surinaamse verzetsstrijder in de geschiedeniscanon opgenomen, waardoor de bekendheid van de publicatie enorm is toegenomen en diverse herdrukken heeft beleefd, waaronder een in Engelse vertaling. Tessa heeft bij de herdruk – als een van de verschillende schrijvers – een artikel geschreven over de achtergrond van De Kom op Fri Man Gron. Hij is toegevoegd aan het venster over slavernij en zal ongetwijfeld veel gelezen worden op Nederlandse scholen en daardoor veel bijdragen aan de kennis over de slavernijperiode. Dat zal ook in Suriname moeten gebeuren. De uitgave ‘Tekst in Context’ van Van Kempen en Goudzand (een didactische
handleiding met tekstfragmenten) over dit boek van De Kom kan daar een mooie rol bij spelen.

By Comments off november 16, 2022